Het zijn deze en andere verhalen die centraal staan in Museum Bronbeek. Komende dinsdag bestaat het tehuis Bronbeek precies 150 jaar. De expositie "150 jaar Bronbeek" vertelt voor elke tien jaar het verhaal van één van de bewoners en brengt de geschiedenis van het landgoed tot leven.
In 1854 kocht koning Willem III voor 75.000 gulden het landgoed Bronbeek bij Arnhem en had het gebouw op het terrein laten verbouwen, maar alweer twee jaar later wilde hij de buitenplaats van de hand doen. In een bericht van 13 juni 1857 aan de Minister van Koloniën, schonk hij het landgoed Bronbeek per 15 oktober 1859 officieel aan de Staat der Nederlanden "tot de inrichting van een koloniaal militair invalidentehuis." Willem III stelde de voorwaarde dat het landgoed nooit een andere bestemming mag krijgen en werd bovendien zelf beschermheer van het tehuis.
Zijn gebaar was een geschenk uit de hemel. Pauljac Verhoeven, hoofd Museum Bronbeek, legt uit waarom: “Het Ministerie van Koloniën was al enkele jaren bezig met het zoeken naar een lokatie voor de opvang van verwonde soldaten. Het Nederlandse koloniale leger vocht in Indië en soldaten hadden in het tropische klimaat grote kans op tropische ziektes en infecties. Deze mensen moesten opgevangen worden. Voor het ministerie was een centraal tehuis een manier om de werving voor de overzeese gebieden gemakkelijker te maken.”
Al was het maar om de samenleving te behoeden voor probleemgevallen. Verhoeven: “Oud-soldaten kregen in die tijd van de staat een gagement, een vroege vorm van pensioen. Vaak verbrasten ze dit in snel tempo, waarna ze op straat kwamen te staan. Alcoholmisbruik was een groot probleem en ze kampten soms met oorlogstrauma’s. Dit was geen goede reclame voor het leger.”
Ook als de soldaat weinig mankeerde, was het moeilijk voor hem aansluiting te vinden. In 1903 beschreef een bewoner van Bronbeek het als volgt: “De burgers gaan voor, overste! Pas heel achteraan komen wij, en dan nog enkel als we een krachtige voorspraak hebben. Anders kun je helemaal thuisblijven. Er is hier geen werk voor ons. Men wéét niet waarvoor wij geschikt zijn en eigenlijk weet ik dat zelf ook niet.”